Sinds de invoering van de Wet hervorming kindregelingen in januari 2015 bestond er in de praktijk veel onzekerheid over het toepassen van een van de nieuwe tegemoetkomingen voor alleenstaande ouders (de alleenstaande ouderkop) in de alimentatieberekening ten aanzien van kinderalimentatie.
Vanaf 1 januari 2015 kunnen alleenstaande ouders, naast het kindgebonden budget, in bepaalde gevallen aanspraak maken op de zogenaamde alleenstaande ouderkop. De alleenstaande ouderkop is een toeslag van maximaal € 3.050 per jaar die alleenstaande ouders, afhankelijk van de hoogte van hun inkomen, kunnen ontvangen. De alleenstaande ouderkop is ingevoerd ter vervanging van de alleenstaande ouderkorting.
De Expertgroep Alimentatienormen heeft in november 2014 een aanbeveling uitgebracht inhoudende dat de alleenstaande ouderkop in mindering moest worden gebracht op de behoefte van het kind. Deze handelswijze zou er echter in veel gevallen op neer zou komen dat alimentatieplichtigen (veel) minder of zelfs geen alimentatie meer zouden moeten betalen. De aanbevelingen van de Expertgroep zijn echter richtlijnen waarvan kan worden afgeweken. In de rechtspraak bleek vervolgens dat sommige rechtbanken en gerechtshoven wel en andere niet de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen opvolgden.
Uiteindelijk heeft het gerechtshof Den Haag het vraagstuk aan de Hoge Raad voorgelegd. Op 4 september 2015 heeft de advocaat-generaal van de Hoge Raad een conclusie (een rechtsgeleerd advies aan de Hoge Raad) uitgebracht over de kwestie waarin hij tot de conclusie kwam dat het kindgebonden budget inclusief de alleenstaande ouderkop bij de berekening van de kinderalimentatie niet in mindering mocht worden gebracht op de behoefte van een kind aan een bijdrage. Volgens de advocaat-generaal dient het kindgebonden budget te worden opgeteld bij het inkomen van de ouder die het budget ontvangt en op die manier meewegen bij diens draagkracht. Dit advies wijkt af van de aanbeveling van de Expertgroep alimentatienormen.
Zoals eerder geschreven, wanneer het kindgebonden budget in mindering wordt gebracht op de behoefte van een kind heeft dat tot gevolg dat er (veel) minder of zelfs geen alimentatie meer hoeft te worden betaald. Het kindgebonden budget laten meewegen bij de draagkracht van de ouder die het budget ontvangt, doet volgens de advocaat-generaal het meeste recht aan het wettelijke uitgangspunt dat beide ouders verantwoordelijk zijn voor het levensonderhoud van hun kinderen. Na echtscheiding moeten zij in de kosten daarvan naar draagkracht bijdragen. Volgens hem heeft de wetgever het kindgebonden budget in de eerste plaats bedoeld als een inkomensondersteunende maatregel. Tenslotte levert deze manier van berekening in de meeste gevallen een redelijke uitkomst op.
Naar aanleiding van voornoemd advies heeft de Hoge Raad uiteindelijk op 9 oktober 2015 een beslissing genomen. De Hoge Raad heeft het advies van de advocaat-generaal opgevolgd en heeft geoordeeld dat het kindgebonden budget inderdaad bij de draagkracht van de alimentatiegerechtigde ouder dient te worden opgeteld. De Hoge Raad overweegt dat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop zijn bedoeld om de verzorgende ouder inkomensondersteuning te bieden om in de behoefte van het kind te voorzien. Reden waarom de behoefte van het kind niet wordt verminderd maar dat de draagkracht van de ouder wordt verhoogd. Dit brengt met zich mee dat de alimentatieplichtige ouder minder voordelen geniet van de nieuwe regeling dan wanneer de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen zou worden gevolgd.
Met voornoemde uitspraak is er na tien maanden eindelijk duidelijkheid ontstaan over de plaats van het kindgebonden budget binnen de kinderalimentatieberekening.
Indien u vragen heeft omtrent het voorgaande of meer wilt weten over een bepaalde juridische kwestie, neemt u dan – voor een vrijblijvend adviesgesprek – contact op met mr. Lydia Visscher of mr. John Veerman van Som Advocatuur.
|
|